Als huisarts en straatarts in kwetsbare wijken ziet Michelle van Tongerloo dagelijks de gevolgen van de stijgende kosten voor voedsel en energie. Ze tuigde een particulier systeem van hulpverlening op en ontving al tienduizenden euro’s aan giften. ‘Ik was het zat dat ik mijn patiënten zag verzuipen.’
Op de LinkedIn-pagina van straatarts Michelle van Tongerloo staat een filmpje van een enthousiaste ex-dakloze die zijn nieuwe flat laat zien. Drie jaar lang leefde hij op straat, samen met zijn hond, nadat hij door oplopende schulden in de problemen was gekomen. Toen hij eindelijk van de gemeente een woning kreeg, had hij geen huisraad. Van Tongerloo deed een oproep, waarna wildvreemden hem in een paar dagen tijd een complete inrichting bezorgden. ‘Ik heb eindelijk een bed’, klinkt het in onvervalst Rotterdams. ‘Dat dit zo snel geregeld is door mensen, ik ben jullie echt dankbaar.’ Camera op de hond: ‘En hij ook.’
Zo gaat het vaker als Van Tongerloo op sociale media over haar werk schrijft. Haar verhalen over patiënten die zo hun best doen en het toch niet redden, spreken haar meer dan 30 duizend volgers op LinkedIn zo aan dat zich met regelmaat particuliere donateurs melden. Voor een dakloze jongen werd de tandartsrekening betaald, voor een alleenstaande moeder die in de problemen was gekomen door de dure energierekening werd een envelop bezorgd met 1.200 euro, voor de zwangere vrouw die het moest doen met 20 euro in de week kwamen spullen en extra geld.
‘Soms maken anderen een soort moeder Teresa van me’, zegt ze lachend terwijl ze zich in de schaduw op het terras aan een late lunch zet. ‘Maar het is ook gewoon mijn werk. Wel werk waar ik graag de schouders onder zet. Daar krijg ik energie van.’ Iedere dinsdag houdt Michelle van Tongerloo spreekuur in de Pauluskerk in Rotterdam, waar ze hulp biedt aan daklozen, psychiatrische patiënten, verslaafden en mensen zonder verblijfsvergunning. Het spreekuur zit altijd vol.
Daarnaast werkt ze als huisarts in een achterstandswijk: deels in een vaste praktijk, met elke donderdagavond een inloopspreekuur voor Oost-Europese arbeidsmigranten, en om het weekend bij een nieuwe, laagdrempelige huisartsenpost, waar ook patiënten zonder huisarts welkom zijn. Daar, in Rotterdam-Zuid, ziet ze vaak de problemen ontstaan die een leven kunnen onttakelen. ‘Patiënten uit mijn huisartsenpraktijk kan ik na een paar jaar in de Pauluskerk tegenkomen’, zegt ze.
Dat miljoenen huishoudens nu in financiële problemen dreigen te komen door de hoge energierekening en dure boodschappen zet de schijnwerpers op problematiek die zij als huisarts al jaren tegenkomt: patiënten die keihard werken en die nét niet het hoofd boven water kunnen houden.
Als straatarts ziet ze de laatste jaren ook een ander type dakloze: was het vroeger vooral de klassieke clochard, met lange baard en plastic tassen, verslaafd of met psychiatrische problemen, inmiddels gaat het veel vaker om mensen die wel een baan hebben maar geen huis, die in hun auto slapen of af en toe bij vrienden op de bank, mensen die we op straat niet als dakloos zouden herkennen. Nederland telt volgens het CBS 32 duizend mensen zonder eigen woning, dat aantal is in vijftien jaar bijna verdubbeld. Het is vermoedelijk een onderschatting, de onzichtbare daklozen zijn niet meegeteld. De overheid trekt zich terug, de burgers moeten meer zelf oplossen, Van Tongerloo ziet de gevolgen op haar spreekuur en voelt de noodzaak om daarover te vertellen. Ze geeft lezingen, ze schrijft onder meer voor het online journalistieke medium De Correspondent en dan is er nog haar populaire LinkedIn-pagina, die leest als een serie columns.
Rotterdam was een bewuste keuze voor de in Nijmegen geboren Van Tongerloo. Naast haar artsenopleiding, aan het Radboud UMC, studeerde ze fotografie aan de kunstacademie in Breda. Haar toenmalige docent was een Rotterdammer en haalde haar weleens naar de stad om te fotograferen. ‘Daar zag ik de armoede en de sociale ellende, en daar wilde ik mee aan de slag. Foto’s maakte ik vooral in moeilijke, kwetsbare wijken. Als ik later huisarts word, dacht ik, dan graag in zo’n wijk.’
‘Ik vind mijn werk heel leuk en dat vinden mensen soms gek. Hoe kun je ellende en armoede nou leuk vinden? Maar ik voel veel verantwoordelijkheid en dat kan ik kwijt in mijn werk als straatarts. Als het me lukt om mensen te helpen, is dat motiverend en inspirerend.
‘De Pauluskerk vind ik een bijzonder instituut. Ik ben niet religieus opgevoed, maar ik ben religie steeds meer gaan waarderen. Omdat de liefde voor de medemens onvoorwaardelijk is, omdat ik er de normen en waarden in vind die we nodig hebben in dit leven. In de Pauluskerk wordt niemand opgegeven. Natuurlijk hebben wij ook te maken met agressie, we zetten mensen soms ook de kerk uit. Maar er moet wel veel gebeuren willen ze niet meer welkom zijn.’
‘Het idee is vaak dat mensen daar zelf schuldig aan zijn. Maar armoede is gewoon een gebrek aan geld. Ik veroordeel niet meer, daarvoor heb ik al te veel gezien. Ik kijk of ik mijn patiënten kan helpen om betere keuzes te maken, maar dat is vaak nog niet zo makkelijk.
‘Ik ken een alleenstaande moeder met drie kinderen en die hebben allemaal overgewicht. Ze zit in de bijstand vanwege een chronische ziekte, ze kan haar huur niet meer betalen omdat de energierekening 250 euro is gestegen. Dus geeft ze haar kinderen bijna elke dag friet. Ze krijgt ook eten van de voedselbank, maar dat aanbod is een stuk eenzijdiger geworden. Dan kan ik wel tegen haar zeggen dat ze volgens de schijf van vijf moet gaan koken, maar als ik met haar uitpluis hoe haar week eruitziet, welke keuzes ze maakt en wat daar financieel achter zit, dan kom ik tot de conclusie dat ik waarschijnlijk hetzelfde zou doen. En dat ik gezegend ben dat ik andere keuzes kan maken, omdat ik een goede baan heb.’
Kansenongelijkheid zag Van Tongerloo al in haar jeugd, laverend tussen de twee werelden waarin ze opgroeide. Toen ze werd geboren, op een flatje in Nijmegen-Dukenburg, waren haar ouders al uit elkaar. Haar moeder zat in de bijstand, waar ze zich later uit werkte, haar vader woonde met zijn nieuwe gezin in een chique wijk. De kleine Michelle ging wekelijks heen en weer en merkte dat ze zich veel meer thuisvoelde in de wereld van haar moeder.
‘Misschien had ik bij mijn vader onbewust het gevoel dat ik anders was dan de rijke mensen met wie ik daar omging. Als ik terugdenk aan die tijd, besef ik wat rijkdom deed voor de kansen van kinderen.’
‘Niet per se, ik heb ook de druk gezien die er op die kinderen wordt gelegd. Ik gaf bijles aan een jongen die pas mocht komen eten als hij zijn Latijnse rijtjes voor zijn moeder kon opdreunen. Dat vond ik volkomen gestoord, maar hij deed wel gymnasium – terwijl ik mavo-havo-advies kreeg. De basis verschilt, een kind van rijke ouders krijgt meer kansen.
‘Ik ben nooit in armoede opgegroeid, maar ik heb bij vriendinnetjes wel gezien wat geldgebrek voor gevolgen heeft. Te kleine huizen, geen ruimte om rustig je huiswerk te maken, alleenstaande moeders die hard moeten werken, die altijd uitgeblust zijn en tegen de kinderen zeggen: ga maar de straat op.’
‘Ik vraag vaak aan patiënten waar ze vandaan komen. Nou, bijna niemand komt uit de gegoede wijken, het is oneerlijk verdeeld. Een paar dagen geleden liep ik met mijn kinderen door Rotterdam en zag ik een van mijn patiënten liggen, laveloos, in de brandende zon. Iedereen liep langs en niemand deed wat. Wij hadden hem in de Pauluskerk tijdelijk een bed aangeboden omdat hij moest herstellen van een ziekte. Maar hij is statenloos, en daarom heeft hij volgens de gemeente geen recht op opvang, dus was hij de straat weer op gestuurd. Ik heb hem teruggebracht naar de kerk. ‘Als hij op een andere plek was geboren, had hij andere kansen gehad en dat maakt me zo boos. Die onrechtvaardigheid, daar struikel ik over in mijn werk.’
In de Pauluskerk, in het centrum van Rotterdam, biedt Van Tongerloo met haar collega’s gratis hulp aan de kwetsbaarste mensen in de stad. Er wordt gekookt, er zijn tijdelijke slaapplekken, er is medische zorg, psychische ondersteuning, en wie dat nodig heeft krijgt leefgeld, kleding of spullen. Maar de financiële middelen zijn beperkt, de Pauluskerk is er bovendien niet voor werkende armen en in haar huisartsenpraktijk komt Van Tongerloo ook steeds vaker mensen tegen die hulp nodig hebben. Zo ontstond, spontaan, een particulier systeem van hulpverlening, van ‘donoren’, zoals ze de mensen noemt die reageren op haar verhalen en geld beschikbaar stellen. ‘Ik was het zat dat ik mijn patiënten zag verzuipen’, zegt ze.
De eerste voor wie ze op die manier hulp financierde, was Elys, een 24-jarige alleenstaande moeder die ’s nachts in een fabriek werkte zodat ze overdag voor haar kind kon zorgen, een jongetje met ernstige gedragsproblemen. De gemeente draalde met het toekennen van een persoonsgebonden budget voor haar zoon en intussen zwermde er een ‘bijennest aan zorgonzin’ om haar heen: een jeugdcoach, een mentor, een psycholoog, een medewerker van de sociale dienst – een wirwar van hulpverleners, die niets van elkaar wisten en elkaar tegenwerkten. Terwijl er maar één ding nodig was: rust en een inkomen waarmee ze wél de rekeningen kon betalen. ‘Ik kon het niet meer aanzien. Ik heb particuliere financiering gevonden en met dat geld kon ze hulp voor haar zoontje regelen bij iemand die zij vertrouwde. Dat is gelukt, ze is inmiddels afgestudeerd met een 9,4 gemiddeld. Het gaat nu veel beter met hen.’
Na Elys volgden meer patiënten. Het afgelopen jaar ontving Van Tongerloo meer dan 80 duizend euro aan giften. ‘Geen overhead. Geen managers. Geen vergaderingen’, schreef ze op LinkedIn. ‘Een op een dus het gaat snel.’
‘Nee, de patiënt blijft anoniem, de donor betaalt een rekening, rechtstreeks of via mij. Soms komen mensen ook zomaar een envelop met geld bij mij afgeven, die breng ik dan langs. Al dat contante geld is niet ideaal maar ik kan het niet op mijn rekening laten storten, dus ik ben van plan een stichting op te richten. Dan kan ik de donaties beter verdelen en ook gaan samenwerken met andere hulporganisaties.’
‘Stress en armoede vergroten de slechte karaktereigenschappen van mensen. Ik zie mijn patiënten echt veranderen als ze meer steun krijgen. Je moet niet helpen door te praten, dat komt later wel, je moet eerst vragen wat iemand nodig heeft. En dat is vaak gewoon extra geld of praktische hulp.
‘Alleen wordt die vraag niet gesteld. Echt álle kwetsbare patiënten die ik in mijn huisartsenpraktijk probeer te helpen, hebben een sliert hulpverleners om zich heen die naar elkaar wijzen. In het begin geloofde ik niet wat ik hoorde en dacht ik dat patiënten dat aan zichzelf te wijten hadden. Maar nu bel ik alle partijen, dat vind ik ook gewoon leuk om te doen, en ben ik ervan overtuigd dat de werkelijkheid heel kafkaësk is.
‘Moeders met geldzorgen hebben vaak ook problemen met hun kinderen en dan krijgen ze een coach toegewezen, vanuit een wijkteam of vanuit de ggz, die opvoedkundige tips gaat geven. Ik word daar helemaal kriegel van, ga gewoon de afwas voor ze doen ofzo. Ik heb een paar van die dossiers ingezien en daar gaan duizenden euro’s naartoe. Geef die moeders dat geld, daar hebben ze veel meer aan. Dat soort adviezen zijn vaak nog moraliserend ook. De coaches weten het beter want zij hebben ervoor doorgeleerd, terwijl ze vaak weinig of niets van de omstandigheden in een gezin afweten.’
‘Toen ik pas begon in de Pauluskerk, had ik slapeloze nachten. Ik zag zo veel ellende, maar het budget van de kerk is niet onuitputtelijk. Er zitten regelmatig patiënten tegenover me die oneigenlijk gebruik willen maken van de Nederlandse gezondheidszorg. Mensen komen uit de hele wereld naar ons toe omdat ze denken dat ze hier gratis zorg kunnen krijgen. Ik heb zelfs een keer een man op mijn spreekuur gehad die zo van het vliegveld kwam, zijn koffer nog in de hand. Hij had een nierdialyse nodig, maar kon dat in zijn eigen land niet betalen. De plaatselijke kerk had een ticket voor hem bij elkaar gespaard.
‘De dominee van de Pauluskerk, die ik om advies vroeg, zei me dat hij op mijn oordeel vertrouwt. Ik kwam aanvankelijk zo met mezelf in de knoop. Die patiënten komen niet voor niets, ze moeten naar het ziekenhuis, maar ze hebben er geen recht op. Maar wat is dat voor recht? En trekken wij in Europa niet een fort op waar deze mensen de dupe van zijn? Ik ga nu af op mijn gevoel, ik weiger ook weleens. Dan worden patiënten soms erg boos, maar dat vind ik niet erg meer.’
‘In Rotterdam gaat het redelijk goed. Maar ik krijg onverzekerde patiënten uit heel Nederland op mijn spreekuur en als ik die probeer door te verwijzen naar ziekenhuizen elders, dan krijg ik zo veel smoezen te horen, ze worden vaak gewoon geweigerd. Terwijl er subsidieregelingen zijn voor de hulp aan onverzekerden. Die regelingen zijn ingewikkeld, het kan moeite kosten om aan je geld te komen en artsen hebben het al zo druk. Ik snap het wel, maar ik zie de gevolgen bij mijn patiënten, ze lopen veel te lang door met hun klachten. ‘Afgelopen week nog kwam er een dakloze op mijn spreekuur die in zijn arm was gebeten door een teek. De arts die hij bezocht, weigerde hem te helpen. De plek ging ontsteken, hij meldde zich op eigen houtje bij de spoedeisende hulp, maar werd weggestuurd omdat hij eerst 250 euro moest betalen. Toen ik hem uiteindelijk zag, was zijn arm zo gezwollen door de infectie dat zijn spieren dreigden af te sterven, hij moest onmiddellijk worden geopereerd. Dat had voorkomen kunnen worden als er een arts was geweest die de teek er even uit had gehaald en hem een antibioticakuur had gegeven.’
‘Tot nu toe is er nog nooit een patiënt geweest die er misbruik van heeft gemaakt en om geld heeft gevraagd. Maar dat risico bestaat inderdaad: kom naar de huisartsenpraktijk van Michelle, want dan krijg je een kinderwagen. De hulp die ik bied, maakt me kwetsbaar, maar dat vind ik niet erg. We hebben in Nederland zó geleerd om ons te distantiëren van de mensen die we helpen, terwijl dat helemaal niet is waar deze tijd om vraagt. Ik heb een jaar op Sint-Eustatius gewerkt en daar heb ik gezien hoe mooi het is als je als gemeenschap voor elkaar zorgt.’ Anderhalf jaar geleden kwam ze terug van Sint-Eustatius, het op een na kleinste eiland van Caribisch Nederland (22 vierkante kilometer, 3.200 inwoners). Haar ervaringen beschreef ze dit voorjaar in een artikel in Vrij Nederland met eigen foto’s. Het eiland telt één ziekenhuis, dat ze runde met drie andere huisartsen, van wie er twee lange tijd weg waren. Ze werkte dag en nacht. En toen kwam corona. ‘Het was het beste en het slechtste jaar dat ik heb meegemaakt’, zegt ze.
‘Ik werk zelf bijna alleen maar met migranten, ik heb veel collega’s met een migratieachtergrond en ik was zelf nog nooit migrant geweest. Dus ik dacht: zou werken in een ander land met een andere cultuur een betere arts, een ander mens van me maken?’
‘Op het eiland heerst veel armoede en er is geen sociaal vangnet zoals hier, want het ene Nederland is kennelijk het andere niet. Dus vangen de Eustatianen elkaar op, als dat kan. De onderlinge betrokkenheid is groot. Dat vond ik eerst heel lastig. Mijn mobiele nummer circuleerde al snel over het eiland en als ik niet opnam, kwamen de patiënten gewoon naar mijn huis toe. ‘De professionele distantie die ik als Nederlandse arts gewend was, bleek daar onmogelijk. Want de patiënten waren ook de docent van mijn zoon en ook de oppas van mijn dochter. Ik heb er geleerd hoe belangrijk het is om als arts dicht bij je patiënten te staan. Omdat nabijheid en vertrouwen de zorg beter maken.
‘Maar ik leerde ook een bittere les. Toen corona uitbrak, kreeg ik mijn ernstig zieke patiënten nauwelijks het eiland meer af. De andere eilanden sloten hun grenzen, van onderlinge solidariteit in het koninkrijk was weinig te merken. Ik heb Sint-Eustatius in coronatijd overleefd, dus nu kan ik alles aan, de stress heeft minder vat op me, ik ben minder bang geworden.’
‘Ik ben realistisch. Met de risico’s die ik neem, is de kans op een tuchtzaak heel groot, zeker als straatarts. Ik geef bijvoorbeeld soms methadon aan een verslaafde. Er komen patiënten op mijn spreekuur die in de gevangenis hebben gezeten en daar versuffende middelen hebben gekregen om de situatie aan te kunnen. Op de dag van hun vrijlating worden ze vaak meteen naar de Pauluskerk gestuurd. Geef ik ze niks, dan is het risico groot dat ze het slechte pad op gaan om aan spul te komen. Geef ik ze wel wat, dan weet ik niet wat ze er verder nog bij gebruiken. In een afkickkliniek is er overzicht, maar deze mensen gaan de straat op en wie weet scoren ze daar ook nog heroïne en spuiten ze zichzelf in een coma. Dan ben ik de schuldige.
‘Ik heb het al eens zien misgaan, toen ik een onverzekerde patiënt met een hartprobleem wegstuurde. Ik was bang dat de ambulance niet voor hem zou komen en ik dacht dat hij het wel zou redden, dat stukje naar het ziekenhuis. En toen kreeg hij voor de Pauluskerk een hartstilstand. Hij heeft het overleefd, maar als hij een tuchtzaak had aangespannen, zou ik misschien wel zijn veroordeeld. Ook al had ik kunnen uitleggen waarom ik hem liet gaan. Maar als je dit werk doet, kun je jezelf niet laten leiden door angst.’
‘Je moet mij niet vragen aan welke knoppen zij zou moeten draaien, dat weet ik niet, daarvoor vind ik het beleid te complex. Ik vind het ook te makkelijk om te zeggen dat de oplossing altijd van de politiek moet komen. We hebben een sterke overheid nodig voor een goede gezondheidszorg, goed onderwijs en een functionerende rechtsstaat, maar verder denk ik dat wij veel meer voor elkaar moeten doen. Laten we proberen de oorzaak van de problemen aan te pakken. Waarom zijn er zo veel daklozen, waarom hebben zo veel mensen psychische problemen, waarom lopen er in Rotterdam ’s avonds nog zo veel kinderen op straat?’
‘Toen ik terugkwam van Sint-Eustatius had ik veel moeite om hier weer te wennen. Op het eiland maakten de mensen altijd een praatje met elkaar, hier proefde ik onmiddellijk weer die afstandelijkheid. Het doet me goed dat er nu zo veel reacties komen op mijn verhalen, dat mensen bereid blijken om volslagen onbekenden te helpen omdat ze zijn geraakt door wat ik over ze schrijf. Trots is niet het goede woord, het stemt me hoopvol.’
Michelle van Tongerloo is huisarts en straatarts in Rotterdam. Ze koppelt grote maatschappelijke...
Offerte opvragen Bekijk het profiel