Met het verstand op scherp, maar vrijwel zonder kennis, dompelt Joris Luyendijk zich twee jaar lang onder in de schier ondoordringbare wereld van de bankiers in de Londense City. Met een antropologische blik beschrijft hij in zijn blog voor The Guardian hoe het daar toegaat. Daarvoor interviewt hij insiders. Anoniem, want ze zijn bang voor hun baan. Hij schrijft er daarna een intrigerend boek over. In een welhaast spannende fictievorm, waardoor lezers zich kunnen identificeren met de bankiers, hun hebzucht, angsten en ambities. Van ‘Dit kan niet waar zijn’ zijn in recordtempo ruim 200.000 exemplaren verkocht. Niet verwonderlijk, want het ‘target’-denken uit de City raakt ons allemaal.
Joris Luyendijk interviewt tussen 2011 en 2013 meer dan tweehonderd zakenbankiers in Londen om hun werk en werkomstandigheden te doorgronden en hun drijfveren te achterhalen. Hij kent de sector niet, maar leert al snel een wereld kennen waarin extreem lange werkdagen, geheimhoudingsplicht, perverse prikkels, hoge bonussen voor een selecte groep ‘amorele’ bankiers (‘ik werk nu hier, maar als ik beter kan ben ik morgen weg’) en diepe angst voor ontslag een dominante rol spelen. Gebrek aan controle en belangenverstrengeling zorgen ervoor dat grote, complexe banken – soms zonder dat de top het doorheeft – enorme risico’s nemen, vaak ten koste van de samenleving. Hij schrijft erover in zijn blog op de website van The Guardian. Later maakt hij die informatie toegankelijk voor een breed publiek in een doorlopend, uitsluitend op ware gebeurtenissen gebaseerd verhaal, dat uiteindelijk positief eindigt.
“Schrijven in fictievorm heeft veel tijd gekost én veel opgeleverd. Het moest een soort heldenreis zijn, waarbij ik dan maar de held moest zijn die op nul begint, net als de lezer niks weet, en bij wie langzaam de schellen van de ogen vallen en het besef doordringt dat de financiële sector gevaarlijker is dan gedacht. Na de zevende versie, die al bij de uitgever lag, rookte ik als beloning een joint. Drie trekken later besefte ik dat er nog een laag onder zat die ik moest beschrijven. Dankzij die medicinale joint kon ik ineens meer dwarsverbanden leggen.”
Politici en toezichthouders hebben na de val van de Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers in 2008 te weinig gedaan om herhaling van de financiële crisis en een nieuwe wereldwijde bijna-doodervaring te voorkomen. De diepere oorzaken zijn nog niet weggenomen, concludeert Luyendijk in ‘Dit kan niet waar zijn’. “Mensen leren dat de economie een golfbeweging is en na elke crisis herstel volgt. Hét herstel is er nog niet. Volgens mij wordt het eerst erger. Daarna komen we er vrijwel zeker overheen. Topeconoom Arnoud Boot zei laatst dat ons financiële en monetaire systeem failliet is en het enkele decennia duurt om het weer goed te krijgen. Dus moeten we als de bliksem breed nadenken over een nieuw systeem. Het goede nieuws is dat het afschaffen van de slavernij en de vrouwenemancipatie nog grotere uitdagingen waren en ook die zijn gelukt.
Ik bloei pas echt op als ik wezenlijk wat anders kan doen
Belangrijk is dat politici, die niet in de zak zitten van de bankenlobby, wetten willen maken die problemen in de financiële wereld kunnen oplossen of voorkomen. “Politieke journalisten moeten het minder hebben over poppetjes en meer over standpunten en posities die zij innemen. Volgens mij gaan veel gewone burgers beseffen dat de financiële wereld de nieuwe politiek is.” Luyendijk benadrukt dat hij geen financieel expert is: “Ik heb gewoon mijn microfoon gehouden bij mensen uit de bankwereld die normaal niet aan het woord komen en mijn bevindingen op een voor andere outsiders uitnodigende manier opgeschreven.” Met veel succes. ‘Dit kan niet waar zijn’ is in Nederland het snelst verkopende boek sinds Harry Potter. De Duitse versie is uit, de Engelse zo goed als af en de Chinese in voorbereiding en allemaal zijn ze aangepast aan de financiële situatie in het desbetreffende land.
Dat Luyendijk met niet meer kennis dan de gemiddelde leek de financiële wereld in de City is gaan verkennen, lijkt vreemd, maar is het niet. Onderweg van Schiphol naar Amsterdam vertelt hij dat hij eigenlijk in geen enkel hokje past en een vat vol tegenstrijdigheden is. “Ik heb, na een jaar in Kansas, in Amsterdam religieuze antropologie, politicologie en geschiedenis gestudeerd en Arabisch geleerd. Doordat ik meteen na de val van de Muur ging studeren, ben ik van de eerste academische generatie die zich niet bij een bepaald kamp, links of rechts, hoefde aan te sluiten. De rolmodellen van daarvoor waren weg. Dat verklaart waarschijnlijk mijn openheid en onbevangenheid.” In 1995 doet de dan 24-jarige Luyendijk onderzoek onder Egyptische leeftijdgenoten.
Ondanks de verschillen hebben Nederlandse bankiers dagelijks te maken wat er in Londen gebeurt
Dat levert in 1998, naast zijn doctoraal, een boek op: ‘Een goede man slaat soms zijn vrouw’. Naar aanleiding daarvan stuurt de Volkskrant hem naar het Midden-Oosten. “Zij wilden geen ervaren journalist, maar een jonge hond die ze weinig hoefden te betalen. Ik kon direct na mijn studie gaan reizen op kosten van de krant. Fantastisch. Meteen kwam het Radio 1 Journaal erbij. Daarna heb ik daar nog drie jaar als correspondent gewerkt voor NRC Handelsblad en het ‘Acht uur Journaal’.” Achteraf vindt hij het raar dat veel collega’s zich niet verdiepen in de taal en cultuur van het land waar ze gaan werken. “Ik heb er veel voordeel van gehad.” Ook verbaast het hem dat vrienden, die vijf jaar lang zijn stukken hadden gevolgd, toch geen donder van het Midden-Oosten wisten. “Je kunt dus jarenlang het nieuws volgen, zonder te begrijpen hoe de werkelijkheid in elkaar zit. Dat bracht me op het idee mijn derde boek ‘Het zijn net mensen’ te schrijven.” Op de vraag wat hem zo aantrok in het Midden-Oosten, antwoordt hij verrassend: “Eigenlijk niets. Dat was nogal ongewoon. Vrijwel iedereen die daar naartoe gaat is politiek-emotioneel betrokken bij of Israël of de Palestijnen. Ik ging er onbevooroordeeld in. Als ik op mijn zeventiende tijdens een of andere uitwisseling in India of Rusland was terechtgekomen, was ik daar aan het werk gegaan.”
In 2010 loopt Joris Luyendijk een maand mee op het Binnenhof. Hij schrijft daarover ‘Je hebt het niet van mij, maar…’ Diezelfde periode stort hij zich op duurzaamheid en de elektrische auto. “Ik begon mijn gesprekken met insiders door te zeggen dat ik net zo ben als 98 procent van de bevolking die niets afweet van elektrische auto’s. Ik nodigde hen uit het mij uit te leggen. Dat deden ze graag, want door altijd te praten met andere insiders – zoals veel journalisten zich presenteren – kregen ze die kans nooit. Nu was er bovendien een sfeer van onbevangenheid, die veel doorgeprofessionaliseerde journalisten helaas een beetje kwijt zijn. Onder elkaar kunnen ze boeiend praten over hun specialiteit, maar hun stukken zijn op de een andere manier niet interessant. Het goud dat in hun hoofd zit komt eruit als saaie stenen. Daarom moeten ze durven het anders te doen.”
In Nederland ontmoet Luyendijk de hoofdredacteur van The Guardian. “Ik vertelde hem dat journalistiek volgens mij moet gaan over hoe de wereld in elkaar steekt. Als je dat niet weet is het laatste nieuws ook niet interessant. Hij vroeg daarna of ik voor The Guardian blogs wilde schrijven over de financiële wereld. Ik dacht eerst aan een grapje, maar hij meende het. Dus ben ik naar Londen verhuisd, waar ik nog steeds woon.” Waarom geen Brit? “Wanneer ze Britse bankiers laten interviewen door een landgenoot speelt status erg mee. Ik zat op Oxford, jij ook? Dat soort dingen. Dat spel hoefde ik niet te spelen. Het feit dat ik ook nu niks meer van de financiële wereld wist dan de gemiddelde burger, betekende dat ik harder moest nadenken. In het Midden-Oosten had ik geleerd zo te knikken dat mensen doorpraatten tot ik het echt begreep. Mijn blog was een manier om binnen te komen bij de bankiers, een soort bijenkorf waar de insiders de hele tijd naar binnen vlogen. Als imker verdeelde ik vervolgens de honing. Soms waren ze het niet eens met de interviews die ze online lazen en wilden ze reageren en vertellen hoe het volgens hen wel zat. Of ze vonden dat er te veel klagers aan het woord kwamen en wilden ze laten weten hoe gelukkig zij waren. Soms lokte ik dat uit.
Toezichthouders meldden zich maar niet aan, tot ik besloot van het citaat ‘Alle toezichthouders zijn idioten’ de kop te maken. Binnen 24 uur reageerden er twee: ‘Ik ben geen idioot, als je me kunt beschermen zal ik je vertellen waarom’. Het bijzondere is dat de bankiers, omdat niemand mag weten wie ze zijn, de interviews van 2.500 woorden aan niemand kunnen laten lezen, behalve aan hun vrouw of man. “Die begrepen dan eindelijk, soms na twintig jaar, eindelijk wat hun echtgeno(o)t(e) deed. Zo geïsoleerd zijn deze insiders.”
Je kunt dus jarenlang het nieuws volgen, zonder te begrijpen hoe de werkelijkheid in elkaar zit
De City is een fascinerende wereld met superslimme, gedreven mensen, die analytisch zijn, goed verbanden kunnen leggen en informatie perfect kunnen samenvatten, maar emotioneel en existentieel achterlopen. “Het zijn gezonde, ongebonden en soms grof gebekte twintigers in nette pakken, die leuke dingen kunnen doen. In plaats daarvan zitten ze de hele dag in een groot glazen gebouw. Wat me verbaasde is dat het net mensen zijn en totaal geen ‘Wolf of Wall Street-Greed is Good’-monsters. Anders dan in Nederland zijn flexibiliteit en liquiditeit nu de toverwoorden en is er geen enkele loyaliteit meer met de organisatie waarvoor ze werken. Ze kunnen immers binnen vijf minuten weg zijn. Ze werken op de bank, niet voor de bank.”
“Nederlandse banken zeggen terecht dat het portret dat ik schets van de Londense zakenbankiers niet over ons gaat. Er zijn belangrijke verschillen. De geheimhoudingsplicht is hier minder stringent, bankiers genieten in Nederland ontslagbescherming. Bovendien is het accountantskantoren verboden banken te adviseren waarvan ze ook de boeken controleren. Dat voorkomt belangenverstrengeling zoals je die in de City aantreft. Toch heeft de Nederlandse economie dagelijks te maken met wat daar gebeurt. Zoals Brussel ons politieke centrum is, is Londen in feite ons financiële centrum. Londense bankiers denken voortdurend na over hoe ze ook hier hun geld kunnen verdienen.”
Tijdens lezingen in Nederland vertelt Luyendijk dat de City overal is en een uitkristallisatie van bredere trends, die ook merkbaar zijn in onze samenleving. “Het Londense ‘targetdenken’ heeft op allerlei plekken ingang gevonden. In ziekenhuizen, ROC’s of ondernemingen die naar de beurs gaan of met privaat kapitaal zijn overgenomen, gaat het vaak niet meer over kwaliteit, loyaliteit en vertrouwen, maar eveneens over ‘targets’ halen, waarbij alle middelen geoorloofd zijn zolang ze maar (net) binnen de wet vallen. Veel mensen vragen zich af waar het fatsoen is gebleven, ook doordat amoreel gedrag hier ook is doorgedrongen. “Kijk naar de top van ABN AMRO, die bestuurders een forse salarisverhoging toekende, terwijl de door ons allemaal geredde bank nog in staatshanden was en bovendien mensen ontsloeg. Het meest amorele is misschien wel dat de top van de bank zich eigenlijk van geen kwaad bewust was. Die bonussen waren nu eenmaal twee jaar eerder afgesproken en die keerden ze dus uit. Het was volstrekt legaal dus wat viel hen te verwijten?” Volgens Luyendijk gaan zulke dingen steeds mis tussen bankiers en de samenleving. “Bankiers zeggen: ‘ik houd me aan de wet en daarmee basta’ – amoreel. De samenleving zegt: ‘Als we het samen doen, hoe kun je dan – al mag het volgens de wet – een salarisverhoging geven als wij allemaal op de nullijn zitten en er massaontslagen vallen?”
Het komende jaar wil Joris Luyendijk de landen bezoeken waar zijn boek verschijnt. “De vraag hoe de financiële lobby werkt in Europa zou een mooie opvolger zijn. Aan de andere kant is het herhalen van succes een grote valkuil en bloei ik pas echt op als ik wezenlijk iets anders kan doen. Zelfs de journalistiek is niet heilig, als ik maar kan schrijven. Ik ben tenslotte als schrijver, undercover namens de lezers, geïnfiltreerd in de journalistiek.”