This site requires JavaScript to render the code.

Need to know how to enable JavaScript? Go here.

Speakers

‘We zijn allemaal Puerto Rico’

Puerto Rico is voor de Verenigde Staten wat Griekenland is voor de Europese Unie, maar niet helemaal. Het Caribische eiland vormt nauwelijks een bedreiging voor de Amerikaanse economie als het zijn schulden niet kan aflossen. De werking van de muntunie en het beloningsbeleid –“het minimumjeugdloon zorgt ervoor dat sommige jongeren helemaal geen werk kunnen vinden” – zijn slechts twee van de vele onderwerpen waarover econoom en journalist Mathijs Bouman spreekt tijdens zijn prikkelende en verhelderende lezingen.

dr. Mathijs Bouman

Econoom en journalist | Nieuwsuur | Financieele Dagblad

Een zonnig land aan de periferie van de monetaire unie kan zijn schuld niet meer betalen. Verlaging van de schuldenlast is onvermijdelijk. Schuldeisers moeten delen in de opoffering van de burgers van het bijna failliete land, dat inmiddels afgewaardeerd is naar de laagste kredietstatus. Hervormingen zijn na jaren uitstel echt nodig, net als schuldsanering en bezuinigingen. De andere leden van de muntunie zijn bezorgd en vrezen besmettingsgevaar. “Maar dat is helemaal niet aan de orde, want het gaat niet om Griekenland, maar om Puerto Rico. Een Caribisch eiland dat de dollar als munteenheid heeft en wordt beheerd door, maar geen onderdeel is van de Verenigde Staten. De eilandstaat is wel lid van de monetaire, maar niet van de politieke unie en kan daardoor geen aanspraak maken op faillissementsregelingen voor Amerikaanse staten”, zegt Mathijs Bouman.

“Niemand verwacht dat bijvoorbeeld Utah en Californië, wanneer er grote problemen zouden zijn met overheidsbetalingen, uiteindelijk uit de dollar stappen en schulden terugbetalen in een andere munt. Die kunnen ze niet invoeren, omdat ze onderdeel zijn van één land waarmee ze een politieke unie vormen. Puerto Rico kan dat wel. Zelfs het fluistergerucht dat het land niet of misschien in Puertoricaanse pesos, als die munt zou bestaan, zijn schuldeisers zal betalen is reden aan zijn solvabiliteit te twijfelen.”

In een goed werkende monetaire unie is de munt volgens Bouman onomkeerbaar en moet juridisch en politiek duidelijk zijn dat terugkeren naar de oude eigen munt of overstappen op een andere geen optie is. Het beleid van de overheid of de staat van de economie zijn daaraan ondergeschikt. “Er mag nooit fundamentele twijfel zijn of een land in de goede munt zijn leningen terugbetaalt. Voor Amerika als geheel is Puerto Rico daarom geen probleem. Alle andere staten zijn immers lid van de politieke unie en vormen samen één natie.

Er moet automatisch geld gaan naar landen die het moeilijk hebben.

In Europa bestaat geen politieke unie met één democratisch gekozen staatshoofd en een gezamenlijke begroting van enige omvang, dus is elk Europees land in feite Puerto Rico en bestaat besmettingsgevaar. Als Griekenland, ondanks de gesloten akkoorden, alsnog uit de euro stapt en schuldeisers hun geld terugkrijgen in de verkeerde munt, slaat de twijfel toe. Hoe groot is dan de kans dat Portugal, Spanje, Italië, Frankrijk, Ierland en misschien zelfs België ook zulke streken uithalen? Roepen dat ze het niet doen is ongeloofwaardig. Als de rente die ze moeten betalen maar hoog genoeg is, moeten ze op een gegeven moment wel.

Zo’n monetaire unie is te beschouwen als een kluis, waarin de markt een zwakke plek kan vinden om een breekijzer in te zetten. Zelfs wanneer het de komende vijf jaar goed gaat met Griekenland blijft dat fundamentele gevaar bestaan. Er hoeft maar iets mis te gaan! Bij ons is de ketting nog steeds zo zwak als de zwakste schakel, in tegenstelling tot Amerika waar de ketting zo zwak is als de gemiddelde of misschien wel sterkste schakel.”

Automatisch helpen

Opschuiven naar het Amerikaanse model is, zegt Bouman, een groot probleem voor Europa. “We hoeven niet meteen een president te kiezen. Het is wel essentieel dat automatisch – zonder dat de burgers of de nationale parlementen zich daarover hoeven uit te spreken – geld van landen waar het toevallig goed gaat naar landen gaat die het wat moeilijker hebben. Het moet niet gaan om structurele overdracht van middelen. Het ene land heeft te maken met conjuncturele tegenwind en het andere heeft wind mee en het jaar daarop kan dat omgekeerd zijn.”

Zo’n systeem begint met structurele hervormingen in zuidelijk Europa, “waardoor ze een economie krijgen die af en toe ook kan bijdragen aan dat collectieve potje.” Dat is nochtans de afspraak over wederzijdse conjuncturele steun die de landen moeten maken in een muntunie, waarin het niet mogelijk is eigen monetair beleid te voeren. Bouman constateert dat een en ander is veranderd in het bestuur van de euro-economie sinds de crisis. “Er is een flink aantal stappen gezet. Noodfondsen staan klaar en de Europese Commissie mag zich meer bemoeien met het economisch beleid in de lidstaten.”

Bankenunie

“Misschien wel de allerbelangrijkste institutionele innovatie van de afgelopen jaren is de bankenunie”, zegt Bouman. Sinds het najaar van 2014 staan de grootste Europese banken onder direct toezicht van de Europese Centrale Bank (ECB). De bankenunie draagt bij aan financiële stabiliteit in Europa en sterkere banken. Met gelijke regels voor alle banken in de eurolanden, centraal toezicht en afspraken over ingrijpen bij banken met problemen. “Banken kunnen geen landen meer omtrekken en omgekeerd wanneer je het toezicht scheidt en laat uitvoeren door toezichthouders die niet uit het land komen waar problemen spelen. Die kun je niet informeel op nationaal niveau oplossen. Dat zie je aan Griekenland.”

Bouman geeft lezingen en masterclasses over de werking van de monetaire unie. Doordat hij bij de Nederlandsche Bank heeft gewerkt weet hij er veel van en er is alom waardering voor zijn uitleg, ook als het gaat over de vraag welke rol landen zelf nog kunnen spelen. “Raar is wel dat niet iedereen weet hoe onze eigen munt werkt. Ik ook niet. De euro verkeert nog in de babyfase, maar over de officiële kant van de zaak en hoe die is ingestoken vertel ik graag. Net als over misverstanden rond de ECB, want in tegenstelling tot wat velen denken is de centrale bank volgens het Europees Verdrag verplicht andere economische doelstellingen na te streven, zoals volledige werkgelegenheid, als de inflatie het gewenste niveau heeft.”

Minimumjeugdloon

Een ander thema waarover Bouman graag spreekt en schrijft is het beloningsbeleid. Op het eerste gezicht lijkt gelijk loon voor gelijk werk een fair uitgangspunt en het afschaffen van het minimumjeugdloon voor 15- tot 23-jarigen een logische stap. “Het minimumloon is een met goede bedoelingen ingevoerd arbeidsmarktarrangement, dat echter altijd zorgt voor onvrijwillige werkloosheid. Vooral zeer laag opgeleiden zullen juist daardoor geen werk vinden”, is zijn boude uitspraak.

“Een klein aantal jongeren zal, ondanks intensieve scholing, nooit de arbeidsproductiviteit halen die nodig is. Net zoals in Amerika, waar geen minimum geldt, zouden zij in een supermarkt boodschappen kunnen inpakken en naar de auto’s van de klanten kunnen brengen. Die baan bestaat hier niet omdat bedrijven voor die arbeid het minimumjeugdloon niet willen betalen. Jongeren die daardoor als 17-, 18- of 19-jarigen geen werkervaring hebben kunnen opdoen en hun productiviteit niet hebben kunnen opschroeven, komen daardoor ook als ze 23 zijn soms niet meer aan de bak.”

Je zet jongeren buitenspel als je hen verbiedt zich aan te bieden tegen dumpprijzen.

Het verbod om een lager loon af te spreken om toch aan het werk te komen beperkt de contractvrijheid tussen werkgever en werknemer. “Gelijk loon voor gelijk werk is een moreel thema, geen economische theorie. Mijn morele oordeel is dat je een groep jongeren buiten de arbeidsmarkt zet als je hen verbiedt zichzelf tegen dumpprijzen aan te bieden voor werk en hun contractvrijheid nog verder beperkt. Een schoenenmaker in Pakistan krijgt ook niet hetzelfde loon als iemand hier.”

Bouman pleit voor afschaffing van de nationale wet, waar vakbonden erg aan hechten, en voor het maken van loonafspraken per sector. Hij is dus tegen een verbod op werken onder het minimumloon, maar op zich vindt Bouman het niet gek dat een 18-jarige die hetzelfde werk doet als een 23-jarige minder verdient. “Vaak woont zo’n jongere nog thuis of is arbeid niet de belangrijkste daginvulling. Bovendien hebben ze minder ervaring en is hun productiviteit vaak lager. Het is voor de werkenden onder hen sympathiek dat de minimumjeugdloonregeling een glijdende schaal kent, waardoor er voor elk jaar ervaring wat meer loon bijkomt tot hun 23ste.”

dr. Mathijs Bouman

Econoom en journalist | Nieuwsuur | Financieele Dagblad

Mathijs Bouman is econoom en journalist. Hij is vaste columnist van Het Financieele Dagblad en...

Offerte opvragen Bekijk het profiel